In: Milieumagazine nr. 1/2 februari 2016
Zou het mogelijk zijn om producten zo te ontwerpen, dat ze aan het eind van de levenscyclus optimaal te recyclen zijn? Waar ligt de uitdaging? Is de techniek wel toereikend om dit voor elkaar te krijgen, of zijn het vooral de economische aspecten die ‘design for recycling’ tot een moeilijke opgave maken? Als dat laatste het geval is, moeten we dan niet op een fundamenteel andere manier gaan denken en handelen?
Rijkert Knoppers
Elektronicaproducent LG heeft onlangs de 2015 Design for Recycling Award gewonnen, de jaarlijkse prijs die ruim 25 jaar geleden is ingesteld door het Amerikaanse Institute of Scrap Recycling Industries. LG kreeg de prijs voor de 4K Ultra Oled en LED televisies die het bedrijf op de markt brengt. De goede recyclebaarheid van de betreffende apparaten is onder meer te danken aan de afwezigheid van kwik in de beeldschermen, het gebruik van gerecycled of recyclebare kunststoffen, het toepassen van componenten zonder PVC en gebromeerde brandvertragers (BFR), de kleine en lichte verpakking en de mogelijkheid om de televisies eenvoudig te ontmantelen.
‘Deze aanpak van LG is een stap in de goede richting,’ becommentarieert Antoinette van Schaik van het in Den Haag gevestigde onderzoeksbureau Maras (Material Recycling and Sustainability). ‘Maar de aanpak richt zich vooral op het terugdringen van toxische stoffen. Dat is natuurlijk ook een belangrijk issue, maar als je het hebt over Design for Recycling (DfR), waarbij je bijvoorbeeld zoveel mogelijk grondstoffen wilt terugwinnen, dan vraagt dat om een andere benadering.’ Van Schaik wijst er hierbij op dat in het verleden weliswaar een aantal simpele DfR regels zijn opgesteld, maar hiermee is de problematiek volgens haar slechts ten dele oplosbaar. ‘Iedereen kent die eenvoudige uitgangspunten wel, zoals: gebruik monomaterialen, plak dingen niet aan elkaar, maak klikverbindingen in plaats van met schroefjes, enzovoort,’ vertelt Van Schaik. ‘Dit alles klinkt logisch, maar in wezen zijn deze redelijk triviale uitgangspunten veel te simpel, want de hele problematiek laat zich voor complexe producten niet vangen in dergelijke regels. Een van de belangrijke conclusies dat recycling erg productafhankelijk is. Wil je de gebruikte materialen zo optimaal mogelijk opnieuw gebruiken, zul je het ontwerp van elk product met het oog op recycling moeten optimaliseren.’
Wie een product wil ontwerpen volgens de richtlijnen van DfR moet niet alleen letten op welke materialen er in een bepaald product gebruikt zijn, maar ook hoe die materialen gebruikt zijn en of er bijvoorbeeld sprake is van bepaalde combinaties van materialen. ‘Als ik materiaal A bij materiaal B stop, en mijn product zo construeer dat deze materialen in de shredder/maalmolen niet vrijkomen van elkaar en ik laat de deeltjes uit het betreffende product in de afvalfase bijvoorbeeld een magneetscheider of wervelstroomscheider passeren, dan kan het zijn dat het betreffende onderdeel in een ongewenste recyclingstroom en hiermee in de verkeerde smeltoven terecht komt, terwijl een andere aanpak dat best had kunnen voorkomen,’ aldus Van Schaik. ‘Als je bijvoorbeeld een printplaat hebt met ijzeren componenten, dan vist een magneetscheider die printplaat uit de afvalstroom. Hierdoor volgen bijvoorbeeld de aanwezige gouden of zilveren componenten op die printplaat dezelfde route als dat van het ijzer en gaan onherroepelijk verloren. Als je dit wilt voorkomen, zal je terug moeten naar de ontwerptafel en je printplaat zo ontwerpen dat je deze edele metalen wèl de juiste route kunt laten volgen en kunt terugwinnen.’ Een mogelijke oplossing zou in dit verband kunnen zijn om het betreffende apparaat, indien functioneel mogelijk, met twee printplaten uit te rusten, één met en één zonder ijzeren onderdelen.
Hoewel een radicale aanpak uiteindelijk de beste resultaten biedt, wil dat volgens Van Schaik beslist niet zeggen dat een eenvoudige benadering van de recyclingproblematiek geen bestaansrecht zou hebben. Bijvoorbeeld als een ontwerper van een nieuwe product snel afwegingen wil kunnen maken tussen de verschillende ontwerpvarianten. In dit verband zou het recyclinglabel goed van pas kunnen komen, dat Van Schaik samen met Markus Reuter van het Duitse Helmholtz-Zentrum Dresden-Rossendorf heeft ontwikkeld. Dit label brengt van elk materiaal en element per product(ontwerp) in kaart, hoe hoog het betreffende hergebruikpercentage is. Dit betekent dat bij elk proefontwerp aan de hand van de recyclinglabels ruwweg te bepalen is hoe goed het ontwerp scoort op het gebied van recycling en waar verbeterpunten liggen. ‘Tien of vijftien jaar geleden durfde ik niet één getal per gebruikt materiaal en product te presenteren, maar onze kennis en rekenmodellen zijn inmiddels zo ver ontwikkeld, dat we begin dit jaar deze rekenmethode in het openbaarheid hebben gebracht,’ aldus Van Schaik. ‘Deze benadering biedt namelijk veel voordelen, want je schept veel helderheid. Zo kan je bijvoorbeeld in één keer de recycling- èn milieuaspecten van drie verschillende ontwerpen met elkaar vergelijken.’
Onderhoud
Een lastig aspect van het DfR proces is ongetwijfeld dat in lang niet alle gevallen de fabrikant belang heeft bij een goed recycling proces. Het maken van een goed ontwerp vraagt nu eenmaal veel inspanning, met als bijna onvermijdelijk gevolg dat producten duurder gaan uitvallen als er veel aandacht is besteed aan de mogelijkheden tot recycling. Maar volgens Erick Wuestman is er reden tot optimisme op dit vlak. Drie jaar geleden richtte hij de Stichting Circulaire Economie op om de totstandkoming van de circulaire economie te stimuleren. ‘Daarvoor werkte ik als binnenhuisarchitect, met name bij grote projecten had ik veel moeite met het feit, dat er zoveel bouwmateriaal en andere spullen in de container verdween,’ verduidelijkt Wuestman. ‘De betrokken facilitymanager schaamde zich er ook voor, maar hij wist niet wat hij met het restmateriaal zou kunnen doen. Ik kreeg steeds meer het idee, dat deze vorm van verspilling te voorkomen zou zijn. Maar ik zag dat in de praktijk niet vanzelf gebeuren, zo kwam ik op het idee om deze stichting op te richten.’ Vanwege zijn werkzaamheden binnen de wereld van de kantoorinrichting had dit terrein in eerste instantie zijn speciale aandacht. ‘Maar het gebied dijt zich uit naar de hele bebouwde omgeving. We zijn ook actief binnen het onderwijs, om ook daar de discussie van de grond te krijgen.’ Inmiddels is Wuestman van één ding overtuigd: een samenleving die een hoge mate van recycling als uitgangspunt heeft, zal een economie moeten hebben die op een andere manier van denken is gebaseerd. Hij noemt als voorbeeld de aanleg van een weg. ‘Stel dat de overheid een weg wil aanleggen en vervolgens in een programma van eisen omschrijft hoe dik het asfalt van die weg moet zijn, dat krijg je gegarandeerd uitsluitend leveranciers die met name op basis van prijs aanbieden,’ vertelt Wuestman. ‘Maar als de overheid zou omschrijven wat de behoefte is, dan kom je tot een andere benadering. Want het gaat niet alleen om de aanleg van die bewuste weg, het gaat natuurlijk ook om het punt dat die weg er over tien jaar ook nog ligt, terwijl deze bovendien ook goed onderhouden moet zijn.’ Wanneer volgens deze redenering de overheid in haar eisenpakket ook zou formuleren dat de leverancier van de weg gedurende pakweg 25 jaar voor het onderhoud moet zorgen, zal volgens Wuestman de toeleverancier automatisch rekening gaan houden met de mogelijkheid, dat hij in die betreffende periode een aantal keren zal moeten terugkomen om de weg te repareren. ‘En dus zal de wegenbouwer van te voren al rekening houden met een duurzame constructie, zodat het onderhoud minimaal uit zal pakken en er in plaats van winstmaximalisatie, meervoudige waarde ontwikkeling ontstaat,’ aldus Wuestman. ‘Vanuit deze nieuwe benadering, waarbij de behoefte voorop staat in plaats van een product, zal een circulaire benadering snel terrein winnen en ook op de lange duur voordeliger en waardevoller zijn.’